De Heer Jezus Christus waarschuwde zijn discipelen en apostelen dat ze in de wereld vervolgd zouden worden. Deze gebeurtenissen waren lange tijd niet te verwachten - al in de tweede helft van de eerste eeuw begonnen de Romeinse autoriteiten een actieve activiteit gewijd aan de vervolging van volgelingen van het christelijke dogma.
Christenen werden onmiddellijk na de hemelvaart van Christus vervolgd. Deze gebeurtenissen worden beschreven in de geschriften van het Nieuwe Testament. De belangrijkste vervolgers waren eerst de joden en pas daarna de Romeinse autoriteiten.
De eerste Romeinse keizer die christenen vervolgde, was Nero. Hij was de initiatiefnemer van de brandstichting in Rome, en de fout viel op de volgelingen van Christus. Christenen werden niet alleen afvalligen van de heidense religie genoemd, maar ook schadelijke leden van de Romeinse samenleving, waardoor er verschrikkelijke gevolgen waren van een brand die verschillende grote delen van Rome verwoestte. Christenen werden dus beschouwd als tegenstanders van de staat en het religieuze systeem van het Romeinse rijk.
Verder werden historisch gezien andere "zonden" toegeschreven aan christenen tegen de samenleving, het heidendom en de autoriteiten. Dus, in de volgelingen van de leer van Christus, zagen de heidenen vreselijke kannibalen, die zogenaamd in grotten bijeenkwamen om het bloed van zuigelingen te drinken. De basis van dit geloof ligt in het feit dat christenen uit de eerste eeuwen de noodzaak van het sacrament van het lichaam en bloed van Christus begrepen. Ook werden christenen verweten voor verschillende verdorven orgieën, onbegrijpelijke offers die ze aan hun God brachten.
Tijdens de vervolging van christenen onder keizer Trajanus (98 - 117 jaar regeerperiode), verschijnt er een nieuwe reden voor vervolging. Een van de meest beangstigende en onverklaarbare. De zogenaamde vervolging van nomen ipsum, die is vertaald uit het Latijn betekent "alleen voor de naam". Het was genoeg om jezelf een christen te noemen om geëxecuteerd te worden. Onder de keizer bestonden bepaalde lichamen die christenen zochten met het oog op latere martelingen.
Een van de belangrijkste redenen voor de vervolging is de weigering van christenen om offers te brengen aan heidense goden. Elke Romeinse keizer-vervolger had het recht om deze "misdaad" uit te voeren. Hiervoor leden veel vooraanstaande kerkleiders van de eerste eeuwen al voor de dood.
De vervolging van christenen in het Romeinse rijk ging in golven door totdat het christendom de staatsgodsdienst werd onder keizer Constantijn de Grote (het Edict van Milaan van 313 was de belangrijkste stap in de richting van de daaropvolgende vorming van het christendom als staatsgodsdienst van Rome). Er moet echter worden opgemerkt dat zelfs nadat Constantijnse keizers verschenen, die christenen konden vervolgen omdat ze weigerden terug te keren naar heidense aanbidding.