Voor een gelovige is het bestaan van de Allerhoogste vanzelfsprekend en behoeft geen theoretische bevestiging. In de geschiedenis van het religieuze en filosofische denken zijn er echter veel voorbeelden geweest van hoe speculatief redeneren de noodzaak van Gods wezen kan afleiden.
![Image Image](https://images.culturehatti.com/img/kultura-i-obshestvo/42/kak-dokazat-sushestvovanie-boga.jpg)
Gebruiksaanwijzing
1
Het allereerste bewijs van het bestaan van God als het Absolute, dat wil zeggen de drager van alle kwaliteiten in overtreffende trap, gaat terug tot de oude Griekse filosoof Anaxagoras. Hij geloofde dat de complexe en diverse kosmos (het universum, zoals later zal worden gezegd) gestroomlijnd is omdat het is gecreëerd en beheerst door de hoogste geest ("Nus"). Later zal de ontwikkeling van de theorie van het Absolute verschijnen in Aristoteles, die geloofde dat elk materieel ding zijn eigen reden heeft, dat - zijn eigen reden, enzovoort - aan God, die een grondoorzaak in zichzelf heeft.
2
In de XI eeuw bood Anselmus van Canterbury zijn ontologische argument aan voor het bestaan van God. Hij betoogde dat God het Absolute is en alle eigenschappen (kwaliteiten) in overtreffende trap bezit. Aangezien het bestaan het eerste attribuut is van welke stof dan ook (zoals Aristoteles suggereerde in zijn categorische structuur), heeft God noodzakelijkerwijs zijn. Anselm werd echter bekritiseerd vanwege het feit dat niet alles wat een persoon kan bedenken, in werkelijkheid bestaat.
3
Aristotelische ideeën, evenals de logische structuur ervan, waren in de geest van de middeleeuwse scholastiek. De Goddelijke Arts, Thomas van Aquino, formuleerde in de Sumy of Theology vijf klassieke bewijzen van het bestaan van God. Ten eerste: alles heeft een reden om buiten zichzelf te gaan, de drijvende kracht, die zelf niet beweegt, is God. Ten tweede: alles heeft een essentiële oorzaak buiten zichzelf, behalve God, die de eerste essentie is en daarom de reden voor alles in de wereld. Ten derde: alle bestaande dingen komen voort uit een hogere essentie, die een absoluut wezen heeft - het is God. Ten vierde: aardse dingen worden gekenmerkt door verschillende graden van perfectie en ze gaan allemaal terug naar een absoluut perfecte God. Ten vijfde: alle essenties in de wereld zijn verbonden door het stellen van doelen, deze ketting begint bij God, die voor alles het doel stelt. Dit is het zogenaamde posterieure bewijs, dat wil zeggen van het gegeven naar het begrijpelijke.
4
Immanuel Kant, die wordt gecrediteerd met het creëren van het beroemde zesde bewijs van het bestaan van God, brengt dit onderwerp ter sprake in zijn Critique of Practical Mind. Het idee van God is volgens Kant inherent aan elke persoon. De aanwezigheid in de ziel van een categorische imperatief (het idee van een hogere morele wet), die er soms toe leidt dat men in strijd met praktisch gebruik handelt, getuigt van het bestaan van de Allerhoogste.
5
Pascal beschouwde later de geschiktheid van het geloof in God vanuit de speltheorie. Je kunt niet immoreel geloven en je goed gedragen of goedbedoeld zijn, hoewel je een aantal van de ontberingen van een rechtvaardig leven ervaart. Uiteindelijk zal een persoon die de kant van God heeft gekozen, niets verliezen of het paradijs winnen. De ongelovige zal niets verliezen of naar de hel gaan. Geloof zal sowieso meer goed doen. Religieuze filosofen (in het bijzonder Frank) betwijfelden echter de "kwaliteit" van een dergelijk geloof en de waarde ervan voor God.